Het zal je niet zijn ontgaan: er komen steeds meer ‘vervangproducten’ bij. Naast kant-en-klare vleesvervangers, zijn er nu ook verschillende vervangers voor zuivel, kaas, vis en ei. Innovatieve producten die ervoor zorgen dat we de smaak en textuur van de dierlijke tegenhanger niet hoeven te missen. En met een reden: opschuiven naar een meer plantaardig eetpatroon helpt het milieu [1, 2]. Maar wat zijn nu eigenlijk goede vervangers? Daar zitten nog wel wat haken en ogen aan.
In het Nederlandse eetpatroon zijn vlees en zuivel belangrijke bronnen van bepaalde nutriënten. Zo levert vlees bijvoorbeeld eiwit, ijzer en vitamine B1, en zuivel onder meer calcium en vitamine B12. Als je deze producten niet of weinig eet, dan moet je die voedingsstoffen op een andere manier binnenkrijgen. Dat kan door bijvoorbeeld peulvruchten, noten of tofu te eten (bronnen van eiwit, ijzer en vitamine B1).
Maar er bestaan ook producten die vlees en zuivel meer imiteren, zoals vegetarische burgers en sojadrink. Deze kant-en-klare vleesvervangers en zuivelalternatieven moeten voldoen aan bepaalde criteria om in de Schijf van Vijf te passen. Deze substitutiecriteria, die het Voedingscentrum in 2016 opstelde, bepalen dat:
• Vervangers rijk moeten zijn aan eiwit (20% van de energie);
• Vleesvervangers voldoende ijzer, vitamine B1 en/of B12 moeten bevatten,
• Zuivelalternatieven voldoende calcium en vitamine B12 moeten bevatten [3].
IJzer en vitamine B1 liggen ongeveer op het niveau van 5% van de referentie-inname (RI) en vitamine B12 op 10%. Ons uitgangspunt voor het niveau van de substitutiecriteria was 10% van de RI, maar omdat in bepaalde soorten vlees (kip) minder ijzer zit en vlees ook minder B1 bevat, hebben we voor deze nutriënten een lager niveau gekozen [3].
Of een product voldoende van deze vitamines en mineralen bevat, kun je niet altijd zien op de verpakking. Volgens de Europese wetgeving moet er namelijk een significante hoeveelheid van een nutriënt worden toegevoegd om het bij de voedingswaarde op het etiket te mogen vermelden: minimaal 7,5% (dranken) en minimaal 15% (andere producten) van de RI per 100 g of ml [4]. Dit is meer dan het niveau van de substitutiecriteria. In de praktijk voegt de fabrikant vaak het wettelijke niveau toe.
Bij het opstellen van de substitutiecriteria is er vanuit gegaan dat voornamelijk vegetariërs of veganisten dit soort producten eten. Tegenwoordig zegt zo’n 40% van de Nederlanders flexitariër te zijn [5]. Dat vraagt om een kritische evaluatie. Is bijvoorbeeld de toevoeging van ijzer en vitamine B12 aan een vegaburger net zo belangrijk voor een flexitariër als voor iemand die structureel plantaardig eet? Zijn er ook substitutiecriteria nodig voor ei- en visvervangers? Wat zijn de gezondheidseffecten van kant-en-klare vervangproducten? Daarnaast spelen ook zout, toegevoegd suiker en verzadigd vet een rol in hoe gezond een vervanger is. Kortom: er zijn veel factoren die meewegen bij het bepalen van de nutritionele eisen voor vervangers.
Wat goede vervangers zijn? Dat is van veel aspecten afhankelijk en verandert mogelijk door het opschuiven naar een meer plantaardig eetpatroon. Er is meer onderzoek nodig naar de gezondheidseffecten en nutritionele eisen, om die vraag goed te kunnen beantwoorden.
Referenties
van de Kamp, M.E., et al., Healthy diets with reduced environmental impact? – The greenhouse gas emissions of various diets adhering to the Dutch food based dietary guidelines. Food Research International, 2017.
Willett, W., et al., Food in the Anthropocene: the EAT-Lancet Commission on healthy diets from sustainable food systems. The Lancet, 2019. 393(10170): p. 447-492.
Brink, L., et al., Richtlijnen Schijf van Vijf (6e druk). 2020, Voedingscentrum: Den Haag.
Verordening (EU) nr. 1169/2011, bijlage XIII deel A.
Dagevos, H. and W. Verbeke, Meat consumption and flexitarianism in the Low Countries. Meat Science, 2022. 192: p. 108894.