Opschuiven naar een meer plantaardig eetpatroon

28 maart 2023 Muriel Verain Hans Dagevos

Een verschuiving in ons eetpatroon naar meer plantaardige en minder dierlijke eiwitten heeft voordelen voor mens, dier en milieu. De vraag rijst op welke manieren eetpatronen zijn aan te passen. Welke dierlijke producten willen we laten staan, in kleinere porties eten, of vervangen door een alternatief?

Onze eiwitconsumptie ligt over het algemeen een derde hoger dan aanbevolen door de voedingsrichtlijnen. De doelstelling van het huidige Nederlandse rijksbeleid is de realisatie van een 50/50-verhouding in de balans tussen dierlijke-plantaardige eiwitten in 2030. Een doelstelling die van ambitie getuigt, want momenteel is een 40/60-balans aan de orde. Bovendien ambitieus omdat voedselconsumptiegedrag niet zo makkelijk verandert. Ons eetpatroon is immers behalve cultureel verankerd ook sterk gebaseerd op gewoontegedrag. Dit geldt zeker ook voor onze gehechtheid aan ons stukje vlees, waar we identiteit aan ontlenen en sociale betekenis. Gelijktijdig is het eten van vlees controversiëler geworden. Er bestaat niet alleen ongemak over het (overmatig) eten van vlees, maar een oproep tot vleesminderen kan evenzeer weerstand oproepen. Hoewel de nuance hier snel verloren kan gaan, is die mogelijk beter te behouden als benadrukt wordt dat verminderen van de consumptie van dierlijke producten in ons voedingspatroon geen kwestie is van ‘nooit meer biefstuk’. Maar van de andere kant strekt de ‘biefstukconsumptieruimte’ zich ook weer niet uit tot dagelijks biefstuk.

Veranderingsopties

Verandering in eetpatroon gaat op verschillende manieren en kent in principe meerdere snelheden. In eerste aanleg gaat onze aandacht uit naar de bereidheid van hedendaagse consumenten om stukje bij beetje, stap voor stap en passend bij hun voorkeuren en gewoontes, op te schuiven naar een minder dierlijk, meer plantaardig eetpatroon. Voor de één zal dit betekenen dat de porties vlees en zuivel wat kleiner mogen worden, terwijl de ander er wellicht liever voor kiest om een aantal dagen per week helemaal geen vlees te eten of dierlijke producten te vervangen door een vegetarische variant.

Boze reacties?

Begin dit jaar is onder een representatieve groep van zo’n 2000 Nederlanders onderzoek gedaan naar hun reacties op de boodschap om minder dierlijke eiwitten te gaan consumeren. Daarnaast is onderzocht hoe deze deelnemers het liefst zo’n verschuiving zouden invullen.
Allereerst is aan de deelnemers van ons onderzoek een korte uitleg gegeven waarom het goed zou zijn om gemiddeld genomen de eiwitinname met een derde te verminderen – in het bijzonder door minder vlees en zuivel te gaan consumeren. We hebben gevraagd of deze boodschap leidde tot gevoelens van irritatie, boosheid, verveling en ergernis. We vonden dat deze boodschap bij een kleine 10 procent van de deelnemers gevoelens van weerstand oproept. Bij een kleine meerderheid (55%) riep dit geen gevoelens van weerstand op en ruim een derde (36%) reageerde neutraal. De deelnemers die weerstand ondervonden waren in meerderheid man, terwijl vrouwen in de meerderheid waren in de groep die geen weerstand ervoer.

VNU 2-23 Plantaardig figuur 1 Figuur 1.

Verdeelde meningen

Op de vraag hoe waarschijnlijk het is dat de delenemers hun inname van vlees en zuivel met een derde gaan verminderen in het komende jaar, is de gemiddelde score een 3,4 op een 7-puntsschaal van ‘dit ga ik zeker niet doen’ naar ‘dit ga ik zeker doen’. Meer specifiek noteert zo’n 30 procent van de deelnemers een 5, 6 of 7. Deze groep van ‘bereidwilligen’ staat dus (zeer) positief tegenover een daadwerkelijke vermindering in de consumptie van vlees en zuivel. Voor 22 procent van de onderzoekspopulatie geldt dat men dit (zeker) niet van plan is te gaan doen. De meningen zijn dus verdeeld.
Kijkend naar de frequentie van de consumptie van dierlijke producten bij het ontbijt, de lunch en het avondeten, zien we dat de vermindering redelijk gelijk verdeeld zal worden over de verschillende maaltijdmomenten. Men is bereid ongeveer één extra dag per week de dierlijke producten te laten staan bij het avondeten, de lunch en het ontbijt, ten opzichte van hun huidige consumptie.
Als we dan vragen naar hun bereidheid om verschillende producten of categorieën te vervangen voor een plantaardiger en/of duurzamere variant, dan blijkt dat men het meest bereid is om bewerkt en/of rood vlees te vervangen door kip (zie Figuur 1). Dit heeft voordelen voor de milieu-impact, maar draagt dus niet bij aan een verandering in de dier/plant-ratio en evenmin aan dierenwelzijn.

Plantaardige alternatieven

Uit Figuur 1 is ook af te lezen dat het eten van kleinere porties vlees, vis, zuivel en ei op de tweede plaats komt. De twee meest populaire veranderingsopties impliceren dus dat men graag vasthoudt aan maaltijden op basis van dierlijke producten.
Vlees en zuivel vervangen door een plantaardige variant is het minst favoriet onder de deelnemers aan deze studie. Met deze plek op de ranglijst zou je niet denken dat plantaardige vlees- en zuivelvervangers in opkomst zijn in Nederland en een groeimarkt representeren. Dat onder de deelnemers aan deze studie niet zoveel animo lijkt te bestaan voor plantaardig alternatieven spreekt ook uit de geringe belangstelling onder hen om vleeswaren te vervangen door plantaardige vleeswaren of plantaardige kaas (beide genoemd door 16% van de deelnemers). Een soortgelijk resultaat wordt geboekt als het om het vervangen van zuiveldrank gaat tijdens ontbijt of lunch door een plantaardige drank op basis van soja of haver bijvoorbeeld (17% van de deelnemers). Met het oog op de warme maaltijd nemen de kansen toe dat de keuze valt op een plantaardige vleesvervanger (38% van de deelnemers), maar het is opvallend dat peulvruchten of noten en zaden hogere ogen gooien (Figuur 2). Desgevraagd naar het vervangen van een zuiveltoetje noemt 21% van de deelnemers een soja- of kokosvariant als serieuze keuzemogelijkheid.

VNU 2-23 Plantaardig figuur 2

Consumentengroepen

Op het eerste oog lijken bovenstaande bevindingen niet direct te onderschrijven dat Nederlanders regelmatig plantaardige vlees- en zuivelvervangers consumeren en we het hebben over productcategorieën die duidelijk in de lift zitten. Maar het is de schijn die hier wat bedriegt, want een scherpere blik laat zien dat er flinke verschillen zijn tussen groepen consumenten als het gaat om hun voorkeuren voor bedoelde alternatieven. Zo geeft bijvoorbeeld een meerderheid (54%) van de deelnemers die behoren tot de zojuist genoemde groep van ‘bereidwilligen’ aan voor een plantaardige variant te kiezen, zoals een plantaardige burger, wanneer ze vlees vervangen bij de warme maaltijd. In de groep die niet bereid is hun eiwitinname te verlagen is dit slechts de helft van dit percentage (27%). Een soortgelijk patroon tekent zich af als het gaat om plantaardige varianten van vleeswaren en kaas bij de broodmaaltijd. Onder de veranderingsgezinde groep geeft bijna een derde (resp. 28% en 29%) aan hiervoor te willen (gaan) kiezen, terwijl minder dan tien procent (resp. 10% en 8%) van de ‘behoudende’ deelnemers hiertoe genegen is.

De verschillen tussen consumenten zijn nog verder uit te diepen door ze onder te verdelen op basis van hun huidige vleesfrequentie bij de warme maaltijd. Dan is te zien dat voorkeuren voor plantaardige opties een duidelijk verschillend patroon opleveren voor niet-vleeseters (‘vleesmijders’) aan de ene kant van het spectrum en dagelijkse vleeseters (‘vleesminnaars’) aan de andere kant (Figuur 2). Wie geen vlees eet, kiest het vaakst voor plantaardige vleesalternatieven. Verstokte vleeseters geven aan hun vlees tijdens de warme maaltijd liever te vervangen door paddenstoelen, peulvruchten of noten en zaden. Plantaardige vleesvervangers komen bij hen pas op plaats vier. Ook de tussenliggende groepen van flexitariërs, die ergens tussen de één en zes keer per week vlees eten, geven de voorkeur aan peulvruchten, noten en zaden en paddenstoelen boven plantaardige vleesvervangers. Dit is wel opmerkelijk omdat de veronderstelling is dat juist plantaardige vleesvervangers goed passen in een flexitarisch dieet en het met name flexitariërs zijn die verantwoordelijk zijn voor de marktgroei van deze producten.
Terwijl we de nodige bereidheid tot verandering van het eetpatroon in de plantaardige richting en een betrekkelijk geringe hoeveelheid weerstand hiertegen aantreffen onder onze deelnemers, wekken ze eveneens de suggestie dat de populariteit van plantaardige alternatieven hierin vooralsnog van bescheiden betekenis is.

Altijd op de hoogte blijven?