Op initiatief van Cosun Nutrition Center heeft een rondetafeldiscussie plaatsgevonden over de eiwittransitie. In deze bijeenkomst passeerden diverse onderwerpen de revue, zoals gezondheidseffecten, consumentengedrag en factoren die de transitie belemmeren.
De gemiddelde dagelijkse eiwitconsumptie in Nederland is voor circa 60% van dierlijke oorsprong. Vlees(producten) en zuivel zijn veruit de belangrijkste eiwitbronnen. Het Voedingscentrum streeft op korte termijn naar een verhouding van 50/50 voor dierlijke en plantaardige eiwitten. Dit streven is gebaseerd op de Schijf van Vijf bij een maximale hoeveelheid vlees van 500 gram per week. Uitgangspunt hierbij is een goede balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten volgens de aanbevelingen van de Gezondheidsraad. De 50/50 verhouding van dierlijk/plantaardig eiwit is een eerste stap om vervolgens te komen tot een verhouding 40/60 in 2030. Dit doel is te bereiken door (bijna) geen vlees te consumeren, maar wel zuivel, ei en vis. Een aanvullend streven is de gemiddelde totale eiwitinname van Nederlanders met 10% te doen verminderen.
De eiwittransitie staat in het teken van het verbeteren van de gezondheid en duurzaamheid. De huidige eiwitbronnen hebben een hoge milieu impact en om voedselketens duurzamer te maken is een eiwittransitie nodig. Daarom heeft toenmalig minister Carola Schouten in 2020 de Nationale Eiwitstrategie aan de Tweede Kamer aangeboden. De speerpunten in dit beleidsdocument hebben betrekking op de gehele eiwit waardeketen, van productie tot consumptie, en het vergroten van de ontwikkeling van nieuwe en plantaardige eiwitten.
Voedingskundige aspecten
Tijdens de discussie over de nutritionele aspecten van de verschuiving naar een consumptie van meer plantaardige eiwitten werd gesteld dat duurzaamheidsaspecten meer op de voorgrond staan dan de voedingskundige- en volksgezondheidsaspecten. Toch is er wel een aantal opmerkingen over de voedingswaarde van het voedingspatroon te maken. Bij het huidige, gebruikelijk voedingspatroon geldt voor de grote middengroep dat er voldoende eiwit van voldoende variatie genuttigd wordt, zelfs bij een verschuiving naar een meer plantaardig voeding. De inname van voldoende eiwit van voldoende kwaliteit vraagt om aandacht bij kwetsbare groepen zoals jonge kinderen, ouderen en zieke mensen. Voor mensen met een volledig plantaardig voedingspatroon is een zorgvuldige planning van het maaltijdenpatroon noodzakelijk om tekorten en gezondheidsrisico’s te voorkomen.
Een minder gewenst bijverschijnsel van de eiwittransitie kan een toename zijn van de kans op overgewicht. Het blijkt dat de omzet in vleesvervangers de afgelopen jaren gestegen is en dat de gemiddelde vleesconsumptie niet wezenlijk gedaald is. Deze extra consumptie kan betekenen dat de energie-inneming toeneemt. Bij volledig plantaardig eten lijkt het risico op overgewicht niet zo groot. Tot slot werd gesteld dat de lange termijn gezond-
heidseffecten van (bewerkte) plantaardige voedingspatronen nog weinig onderzocht zijn.
In het wetenschappelijk en maatschappelijk debat komt de rol van de eiwitkwaliteit van specifieke plantaardige en dierlijke producten ter sprake. Voorop gesteld werd dat kwantiteit belangrijker is dan kwaliteit. Immers bij een voldoende en gevarieerde inname krijgen we van alle aminozuren voldoende binnen. Wel is het zo dat de kwaliteit van plantaardige eiwit lager is dan dat van dierlijke oorsprong door een mindere aminozuursamenstelling en een lagere verteerbaarheid. Door een zorgvuldige combinatie van plantaardige producten zoals peulvruchten en granen kunnen tekorten in het aminozuurprofiel voorkomen worden. Daarnaast wordt aangestuurd op een verschuiving naar meer plantaardig en niet naar volledig plantaardig. Bij een verhouding 40% dierlijk en 60% plantaardig, komt nog altijd een aanzienlijk deel van de eiwitten uit dierlijke bronnen.
Vormgeven van de transitie
Er is uitvoerig gesproken over de wijze waarop de doelen van de eiwittransitie het best behaald kunnen worden. Gedragsverandering is moeilijk. Er zijn verschillende wegen die naar een meer plantaardig voedingspatroon leiden. Het is aan te bevelen om de transitiestrategie niet op iedereen tegelijk te richten. De meeste mensen weten (te) weinig over eiwitten. Ook bestaan er verschillende doelgroepen, bijvoorbeeld met specifieke behoeften (sporters), met andere accenten op gezondheid en duurzaamheid (trendgevoelige diëten) en met diverse persoonskenmerken (leefstijl). Ouders met jonge kinderen, consumenten met een hogere opleiding en vrouwen hebben gemiddeld meer interesse in duurzaamheid en gezondheid. De beste benadering van de consument is te kiezen voor een doelgroepenbenadering en de ambities van de transitie op elke doelgroep afzonderlijk af te stemmen.
Hoewel het de bedoeling is de grote middengroep in beweging te krijgen bij het veranderen van het voedingspatroon is het verstandig om bij de pioniers te beginnen. Deze voorlopers dienen als voorbeeld voor andere groepen die rijp zijn om te veranderen. Bij voldoende omvang zorgen zij voor een omslagpunt waarbij minder dierlijk het nieuwe normaal wordt en gezonde en duurzame plantaardige voeding positieve associaties oproept als cool, hip en gaaf.
Alternatieve eiwitbronnen en meer vleesvervangers consumeren zijn routes naar het einddoel van 60% plantaardig eiwit. Meer vleesvervangers in het voedingspatroon kan mogelijk een tussenstap zijn naar totaal andere, nu nog niet bestaande producten en maaltijden. Maar er zijn ook factoren die de overstap naar een voedingspatroon met meer vleesvervangers lastig maken. Een belangrijke belemmering is het prijsverschil tussen vlees en vleesvervangers. Vlees is goedkoop door subsidies en doordat externe effecten, op bijvoorbeeld het milieu en dierenwelzijn, niet in de verkoopprijs zijn verdisconteerd. Verder zijn de winstmarges bij vleesvervangers vooralsnog hoger. Dit prijsverschil zou moeten veranderen, waarbij toekomstig te behalen schaalvoordelen bij vleesvervangers wat zullen helpen bij het verlagen van de prijs.
Hybride producten, zoals gehakt van een combinatie van dierlijk en plantaardig materiaal, kunnen verwarring bij consumenten opleveren omdat het vlees noch plant is. Positief hieraan is dat dit mengen van dierlijke en plantaardige ingrediënten wel een lagere vleesconsumptie oplevert. Aan de andere kant is de hoge bewerkingsgraad van vleesvervangers een risico in de communicatie en daarmee voor het imago van vleesvervangers. De consumentenperceptie van ultra-bewerkt voedsel is ongunstig vanwege kritische geluiden over een mogelijke samenhang met overgewicht en over de toevoeging van vele hulpstoffen. Bewerking is echter niet per definitie slecht en het biedt ook kansen op betere en meer voedzame producten. Zo kun je door plantaardige eiwitten te isoleren de anti-nutritionele factoren verminderen of geheel eruit halen, wat zorgt voor een betere biobeschikbaarheid van het eiwit.
Een andere belemmering is de polarisatie van het maatschappelijke en wetenschappelijke debat. Te veel nadruk leggen op de gezondheidsrisico’s bij kwetsbare groepen die weinig consumeren, zoals ouderen met minder eetlust, kan de transitie ook remmen. Door meer plantaardig eiwit zou de hoeveelheid en de kwaliteit van het eiwit en de voorziening van micronutriënten (vitamine B12, ijzer, zink en calcium) in de knel kunnen komen. Overigens is het de vraag in hoeverre de volksgezondheid echt meer in de problemen komt door de eiwittransitie. Het huidige gemiddelde voedingspatroon is immers verre van ideaal.
Tot slot, de Europese wet- en regelgeving is onvoldoende stimulerend voor nieuwe innovatieve producten. Voor de consument is essentieel een goede smaak die nieuw mag zijn mits het product lekker is. Consumenten haken af na een eerste slechte ervaring met een product en producten krijgen maar één kans op een succesvolle marktintroductie. Onbekend maakt onbemind geldt voor een aantal alternatieve eiwitbronnen zoals insecten, algen en zeewier.
Haalbaarheid eiwittransitie
Door rekening te houden met de belemmeringen neemt de haalbaarheid van de eiwittransitie toe. De eiwittransitie is voor iedereen haalbaar, maar de doorvertaling naar wat mensen op het bord krijgen is wel lastig in praktijk te brengen. Veel mensen hebben onvoldoende kennis om bijvoorbeeld een goede eiwitkwaliteit te realiseren door de juiste productcombinaties. Daar is een zorgvuldige planning voor nodig met ondersteunende tools en nieuwe producten.
Gedragsverandering bij consumenten draait om willen (motivatie), weten (kennis) en kunnen (gelegenheid in de voedselomgeving). Tot nu toe ging de meeste aandacht uit naar het eerste aspect maar in wezen zijn alle drie even belangrijk. Zij kunnen elkaar versterken om tot gedragsverandering te komen.
Mensen in Nederland en België zijn opgegroeid met een op dierlijk gebaseerd voedingspatroon. Een product als vlees zegt iets over hoe deze consumenten zichzelf zien (identiteit) en/of hoe ze denken door anderen gezien te worden (sociale status). Een groot deel van de huidige ouderen wil niet minder dierlijke producten op hun bord. Er is wel wat aan het veranderen, maar de transitie gaat langzaam. Realistisch gezien duurt een verschuiving in culturele waarden minimaal één generatie (~25 jaar) omdat waarden uit je formatieve jaren (grofweg leeftijd 15-25) over het algemeen de rest van je leven meegaan. Aan de andere kant is voor hoogopgeleide jongeren een vegetarische maaltijd intussen al heel gewoon.
Het veranderen van de standaard, zoals vegetarische gerechten als eerste op de menukaart, biedt mogelijkheden om invulling te geven aan de eiwittransitie. Niet-vegetarische keuzes blijven mogelijk maar kosten dan extra moeite. Bij recepten zou vaker groente in plaats van vlees als uitgangspunt moeten gelden. Daarnaast zijn kleinere porties vlees bij slagers, winkels en restaurants veelbelovend. Zo bleek uit een experiment bij een landelijk opererende restaurantketen, dat klanten niet in de gaten hadden dat ze minder vlees kregen opgediend. In de restaurantsfeer zijn meerdere benaderingen van vermindering in vleesconsumptie mogelijk. Bijvoorbeeld het aanbieden van verschillende portiegroottes of meerdere kleine voorgerechten. Ook een menusamenstelling met meer groente en minder vlees is een goede mogelijkheid.
Bij de overgang naar een meer plantaardig voedingspatroon is niet alleen de consument aan zet. De gehele voedselketen is daarbij van belang: de overheid, de levensmiddelenproducenten, retailers, ngo’s, financiële instellingen en het wetenschappelijk onderzoek. In iedere fase van de transitie hebben deze spelers andere rollen en verantwoordelijkheden. De overheid bijvoorbeeld in de vorm van onderzoeksubsidies en wet- en regelgeving, de industrie met innovaties en productverbetering. Het is een continu proces van stapsgewijze verbeteringen.
De ronde tafel discussie van Cosun Nutrition Center vond plaats op 8 december 2022 in kasteel Groeneveld in Baarn.
Deelnemers (in alfabetische volgorde):
Dr. ir. Sander Biesbroek, WUR
Dr. ir. Arnout Fischer, WUR
Drs. Christine Grit, FNLI
Dr. ir. Pol Grootswagers, WUR
Elly Kaldenberg, SanAvis/2424FIT
Drs. Natascha Kooiman, Transitiecoalitie Voedsel
Dr. Theo Ockhuizen (discussieleider), Nutricom Consultancy
Dr. Machiel Reinders, WUR
Dr. Huub Scheres, EUVEPRO
Dr. Jorn Trommelen, Universiteit van Maastricht
Dr. ir. Fred van de Velde, NIZO en HAS Green Academy
Prof. dr. Wim Verbeke, Universiteit Gent