Flexitarisme in 2011 vs 2019: duurzame identiteitszoekers

14 februari 2020 Muriel Verain Hans Dagevos & Patricia Jaspers Wageningen University & Research

Steeds meer Nederlanders vereenzelvigden zich in het afgelopen decennium met flexitarisme. Wie zijn die flexitariërs? Onderscheiden ze zich van de zelfbenoemde vleeseters in hun vleesconsumptie of in hun intenties om vlees te minderen?

In een in 2011 uitgevoerd vragenlijstonderzoek gaf de overgrote meerderheid (86 procent) van de 1196 vleesetende respondenten desgevraagd aan zich als vleeseter te bestempelen (1). Een minderheid van 14 procent van de ondervraagden voelde zich flexitariër. De optie ‘viseter’ is voor dit artikel buiten beschouwing gelaten. In 2019 wordt opnieuw de vraag aan een representatieve steekproef van 1979 vleesetende Nederlandse respondenten voorgelegd. Dan is het percentage dat zich flexitariër noemt opgelopen tot 43 procent (afbeelding 1). Nog steeds noemt een meerderheid zich vleeseter, maar die meerderheid is behoorlijk geslonken.Van de vrouwelijke vleesconsumerende ondervraagden noemt zelfs het merendeel (54 procent) zich flexitariër. Dat een meerderheid zichzelf als vleeseter typeert en vrouwen zich vaker flexitariër noemen dan mannen, stemt overeen met resultaten die de Vegamonitor in oktober 2019 rapporteerde (2).

Gradaties in flexitarisme

Het woord flexitariër is geïntroduceerd in het begin van deze eeuw. De oorspronkelijke, Angelsaksische betekenis heeft vegetarisme als uitgangspunt: een flexitariër is een vegetariër die af toe vlees eet. De tegenwoordige, Europese, betekenis gaat uit van de vleeseter: een flexitariër is iemand die bewust minder vlees eet. Hij doet vlees echter niet in de ban. De regelmaat van vleesloos eten als kern van de definitie, maakt dat de mate van flexitarisch eten kan variëren van één tot zes keer in de week. Flexitarisme kent dus gradaties, waardoor verschillende definities mogelijk zijn. De term flexitariër of vleesminderaar van toepassing achten op iedereen die tenminste één keer in de week een vleesloze hoofdmaaltijd eet, betekent dat een laagdrempelige definitie wordt gehanteerd (‘light variant’).De drempel is eenvoudig te verhogen met het aantal dagen dat vleesloos wordt gegeten. Bijvoorbeeld door iemand als flexitariër te kwalificeren die tenminste drie dagen per week het vlees laat staan (‘medium variant’). Flexitarisme kan ook pas betrekking hebben op degenen die wekelijks nog hooguit een enkele keer vlees op het bord hebben (‘heavy variant’).

 

Profielschets van een flexitariër

Wie zijn die flexitariërs? En hoe onderscheiden ze zich van vleeseters?

  • In 2019 is het grootste deel (63 procent) van de zelfbenoemde flexitariërs vrouw. In vergelijking met de vleeseters is het aandeel vrouwen groter onder de flexitariërs.
  • De gemiddelde leeftijd ligt net onder de 50 jaar, wat niet significant verschilt van die van de groep vleeseters.
  • Flexitariërs zijn relatief vaker hoog (43 procent) of middelhoog (41 procent) opgeleid en minder vaak laag opgeleid dan vleeseters.
  • Daarnaast bevinden zich onder de flexitariërs veel stellen zonder (thuiswonende) kinderen (32 procent), alleenstaanden (31 procent) of stellen met thuiswonende kinderen (23 procent). De gemiddelde gezinsgrootte is 2,2 personen.
  • Flexitariërs komen het vaakst uit een grote stad (29 procent) of een middelgrote stad (27 procent).
  • 29 procent van de flexitariërs komt uit de westelijke helft van Nederland (exclusief de 3 grote steden). 16 procent is afkomstig uit de drie grote steden: Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.  Van de ondervraagden woont 23 procent uit de zuidelijke helft en 20 procent in de oostelijke helft van Nederland. 13 procent komt uit het noorden.

Daden bij het woord

Wordt de daad bij het woord gevoegd? Is het verklaarde flexitarisme ook terug te vinden in de (zelfgerapporteerde) vleesconsumptie? In de totale steekproef blijft de frequentie van vleesconsumptie nagenoeg gelijk. In zowel 2011 als 2019 ligt de gemiddelde vleesconsumptie net onder de vijf dagen per week (respectievelijk 4,7 en 4,8). Dergelijke cijfers corresponderen met het gemiddelde van 4,6 dagen dat de Vegamonitor noteert voor de consumptie van een gerecht met vlees bij de warme maaltijd. Als we verder kijken, blijkt dat de zelfbenoemde vleeseters in 2011 uitkwamen op een gemiddelde consumptie van 5,0 dagen per week. In 2019 is dat 5,6 dagen. Flexitariërs aten in 2011 gemiddeld 2,9 dagen per week vlees. In 2019 is dat 3,7 dagen.

grafiek3 Afbeelding 1: Percentages zelfbenoemde vleeseters versus flexitariërs in 2011 en ...

grafiek1 2019.

 

Strenger in de leer

Zoomen we vervolgens in, dan wordt duidelijk dat flexitariërs de overhand hebben onder de respondenten die vier of minder dagen in de week vlees eten. Vleeseters zijn juist oververtegenwoordigd als het gaat om vijf keer of meer dagen in de week vlees bij de warme maaltijd (afbeelding 2). Deze tweedeling volgt de logica van het 2011-onderzoek. Opvallend, en minder logisch, is het dat het 2019-onderzoek als resultaat geeft dat zelfverklaarde flexitariërs in tamelijk groten getale (21,3 procent) aangeven vijf dagen per week, of soms zelfs nog vaker, vlees te eten (afbeelding 2).

grafiek2 Afbeelding 2: Frequentie van vleesconsumptie (# dagen per week) van vleeseters en flexitariërs in 2011 en 2019 (in %).

De term flexitarisme lijkt dus ruimer te worden opgevat dan in 2011 het geval was. In de 2011-studie omschreven minder mensen zichzelf als flexitariër. Ze leken echter wel ‘strenger in de leer’ te zijn gezien het veel hogere percentage dat toen slechts één of een enkele keer per week vlees op het menu had staan (zie kadertekst). Mocht dit erop wijzen dat de term flexitariër meer mainstream wordt en niet alleen van toepassing geacht op mensen die af en toe vlees eten, dan zou de term wel aan onderscheidende betekenis inboeten.

Vleesminderende intenties

De in 2011 en 2019 geboekte resultaten tonen enige inflatie in de inhoud die aan flexitarisme wordt gegeven. Kijken we naar de intenties van flexitariërs om vlees te minderen, dan staan de flexitariërs van 2019 daar iets minder voor open dan de flexitariers in 2011. Een klein verschil weliswaar, maar misschien toch een teken aan de wand. Ook geven de flexitariërs in 2019 aan het idee te hebben hun vleesconsumptie minder te hebben gereduceerd in het afgelopen jaar dan de flexitariërs in 2011 aangaven. De gekoesterde intentie van de 2019-flexitariërs om hun vleesconsumptie verder te verminderen, wordt uitgedrukt in de lichte daling die ze het komende jaar verwachten in hun frequentie van vleesconsumptie bij de warme maaltijd.

 

Sociale norm

De normen rondom vleesminderen onder flexitariërs moeten hier ondersteuning aan geven. Flexitariërs onderschrijven als persoonlijke norm het belangrijk te vinden vlees te minderen en als sociale norm dat mensen in hun nabije omgeving minder vlees eten belangrijk vinden. Wat betreft die sociale norm zien we een stijging ten opzichte van 2011. Dit impliceert dat mensen het gevoel hebben dat hun omgeving het belangrijker is gaan vinden minder vlees te eten. Met het koesteren van deze intenties en normen verschillen hedendaagse flexitariërs van vleeseters. Deze groep geeft juist te kennen weinig persoonlijke of sociale neiging te ervaren om minder vlees te gaan eten, maar aangeven hun vleesconsumptie op het huidige (hoge) niveau te willen houden.

[intermezzo: 1]

Je bent wat je eet

In 2011 waren het met name vleeseters die in de praktijk frequent een ‘zwaarder’ flexitarisch dieet bleken te volgen. Dit terwijl maar een gering deel van de zelfbenoemde flexitariërs vaker dan vier dagen per week vlees at. In 2019 is eerder het omgekeerde aan de orde. Veel zichzelf als flexitariër betitelende Nederlanders eten net zo vaak vlees als degenen die zich als vleeseter karakteriseren. Met de sterk verhoogde identificatie van Nederlanders met flexitarisme gedurende de jaren tien lijkt deze voedingsstijl ook enigszins te verwateren.

Hoe dan ook, in vergelijking met 2011 is het ‘je bent wat je eet’, om de uitspraak ‘der Mensch ist, was er isst’ van Ludwig Feuerbach (1804-1872) enigszins vrijelijk te vertalen, minder onderscheidend van toepassing op de flexitariërs in 2019. Tegelijkertijd blijven er verschillen tussen flexitariërs en vleeseters. Dit betreft niet alleen in hoe vaak velen van hen wekelijks vlees eten. Het gaat ook om het sociaal-demografische profiel en hun ambities tot vleesminderen en hun normen.

Eindstation of startpunt?

Het is voorbarig om de zichzelf flexitariër noemende Nederlander een voorbeeld te noemen van de duurzame identiteitszoekers die in ander hedendaags duurzaamheidsonderzoek voorkomt. Het gaat hier om de Nederlanders die duurzaamheidsidealen onderschrijven en op zichzelf van toepassing achten. Ze blijken echter terughoudend om duurzame acties en maatregelen in hun alledaagse gedragspraktijken te integreren. Als Nederlanders zich in hun duurzame identiteitszoektocht als flexitariër kwalificeren, dan mag duidelijk zijn dat wanneer deze identificatie geen eindstation maar een startpunt is ze een bijdrage leveren aan de evolutie van flexitarisme als een voedingsstijl met impact. Het komende decennium zal leren of een flexitarisch eetpatroon verdergaand het nieuwe normaal wordt én welke bijdrage flexitarisme daadwerkelijk gaat leveren aan klimaatdoelstellingen en gezonder eten.

Referenties:

1. Dagevos H, Voordouw J, Van Hoeven L, Van der Weele C, & De Bakker E. Vlees vooral(snog) vanzelfsprekend: consumenten over vlees eten en vleesminderen. LEI Wageningen UR. Den Haag, 2012.

2. Natuur & Milieu. Vegamonitor. Kien Onderzoek. Groningen, 2019.

 

Altijd op de hoogte blijven?