Naar de effecten van macronutriënten op chronische ziekten is veel onderzoek gedaan. De resultaten zijn tegenstrijdig. Volgens Trudy Voortman, voedingswetenschapper bij de WUR en het Erasmus MC, is het dan ook lastig om de gezondheidseffecten te meten van slechts één macronutriënt.
Onlangs heeft dr. ir. Trudy Voortman twee onderzoeken naar de effecten van macronutriënten op gezondheid en lichaamssamenstelling afgerond. In de eerste, uit de Rotterdam Studie onder volwassenen (gemiddeld 60 jaar), werd de relatie tussen macronutriënten en coronaire hartziekte onderzocht. De tweede studie werd uitgevoerd onder kinderen tot en met 10 jaar (uit de Generation R Studie) en ging over het verband tussen de inname van koolhydraten (en subtypes) en de metabole gezondheid.
“In beide studies wilden we onder meer specifiek kijken naar de rol van substituties van macronutriënten op de uitkomsten”, licht Voortman toe. “Kort gezegd is de conclusie uit beide onderzoeken dat we geen relatie zagen tussen de inname van totaal koolhydraten met BMI, vetmassa, of vetvrije massa. We zagen ook geen verbanden tussen koolhydraten en insuline, totaal-cholesterol of LDL-cholesterol.”
Bij onderzoek naar de invloed van macronutriënten op de gezondheid en lichaamssamenstelling, moet bij de interpretatie van uitkomsten rekening gehouden worden met het feit dat iemand tegelijk met een macronutriënt ook altijd energie inneemt, stelt Voortman. “Je moet je daarom steeds afvragen of de gemeten effecten van bijvoorbeeld een verhoogde eiwitinname, veroorzaakt zijn door dat specifieke nutriënt of dat de hogere inname van energie ook een rol speelt. Als je meer van iets eet, krijg je automatisch ook meer energie binnen. In voedingsonderzoek wordt daarom vaak gecorrigeerd voor energie: als we de energie-inname in de vergelijking constant houden, wat zien we dan?” Dat heeft volgens haar weer een ander gevolg.
Trudy Voortman
Geboren: 1985 in Almelo
Woont in: Rotterdam
Werkzaam als: Universitair Hoofddocent Voedingsepidemiologie Wageningen University & Research (WUR) en Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
Opleiding: Voeding en Gezondheid (WUR) en Epidemiologie (Erasmus Universiteit)
Substitutie
Voortman: “Laten we bij het voorbeeld blijven van het onderzoek naar de effecten van een verhoogde eiwitinname. Als je daarin de energie-inname constant wilt houden, moet je het grotere aandeel eiwit ten koste laten gaan van een ander macronutriënt, bijvoorbeeld vet. Substitutie noemen we dat. Kijk je dan uiteindelijk naar die hogere eiwitinname of naar een lagere vetinname? En welke van die twee is eigenlijk verantwoordelijk voor de effecten die je ziet? Dat is een lastige factor in voedingsonderzoek, waar niet altijd goed rekening mee wordt gehouden.”
“Een mooi voorbeeld zijn de onderzoeken naar het verband tussen verzadigde vetten en hart- en vaatziekten. Uit sommige onderzoeken blijkt wel degelijk een verband, uit andere niet. Dat verschil in uitkomst wordt onder meer veroorzaakt door de macronutriënten waarmee de verzadigde vetten zijn vervangen. Als je in plaats van verzadigde vetten meer transvet of geraffineerde koolhydraten gaat eten, dan zie je misschien geen gezondheidseffecten. Als je meer onverzadigde vetten gaat eten, zie je die wel. Als dit niet goed wordt gemodelleerd, kunnen diverse studies dus zeer verschillende uitkomsten laten zien.”
De Rotterdam Studie
De Rotterdam Studie werd gestart in 1990. Het is een prospectieve cohortstudie onder bijna 15.000 Rotterdamse volwassenen en ouderen met als doel de factoren te onderzoeken die bepalend zijn voor het optreden van cardiovasculaire, neurologische, oogheelkundige, endocrinologische en psychiatrische ziekten. waren niet betrokken bij de onderzoeksopzet, verzameling, analyse en interpretatie van de gegevens of het schrijven van de manuscripten.
Gebrek aan bewijs
Voor het onderzoek onder volwassenen en ouderen is gebruikgemaakt van data uit de Rotterdam Studie (1). “In deze populatie zagen we de trend dat de inname van meer plantaardig eiwit het risico op hart- en vaatziekten mogelijk verlaagt. Daarbij maakte het niet echt uit welk ander macronutriënt werd vervangen door dit eiwit. Maar statistisch significante relaties hebben we niet kunnen vaststellen. Dat wij geen verbanden hebben kunnen vinden in deze populatie, wil echter niet zeggen dat ze er niet zijn!”, verzekert Voortman.
“Uit eerder onderzoek is echt gebleken dat bepaalde macronutriënten zeker wel geassocieerd zijn met bepaalde ziekten. Ons gebrek aan bewijs kan verklaard worden doordat we met zoveel factoren rekening hebben gehouden en zo in detail hebben gemodelleerd, dat de populatie niet groot en divers genoeg was om er al deze gegevens op los te laten. Daarnaast zijn de specifieke groepssamenstelling en het gebruik van voedselvragenlijsten natuurlijk altijd factoren die de resultaten beïnvloeden. Ook de medicijnen die ouderen al nemen om reeds ontwikkelde risicofactoren te reguleren, denk aan medicatie tegen hoge bloeddruk, kunnen ervoor hebben gezorgd dat we de effecten van de voeding op de gezondheid minder goed hebben kunnen oppikken. Het zou mooi zijn om dit onderzoek in de toekomst met een veel grotere onderzoeksgroep met meer variatie in voedingsinname en gezondheid te doen.”
De Generatie R Studie
De prospectieve cohortstudie Generatie R begon in 2001. De studie is bedoeld om vroege omgevings- en genetische oorzaken te vinden van normale en abnormale groei en om de ontwikkeling en gezondheid te identificeren vanaf het foetale leven tot de jonge volwassenheid in een multi-etnische stedelijke bevolking. In 2017 startte binnen dit onderzoek een nieuwe cohortstudie, Generation R Next, voor het bestuderen van de gezondheid en levensstijl van aanstaande moeders vóór de zwangerschap en de effecten op de groei en ontwikkeling van het kind.
Risicofactoren
“Bij de kinderen uit het cohort van de Generation R Studie hebben we gekeken naar de effecten van verschillende substituties, met de focus op koolhydraten, en hoe die zich verhouden tot de BMI en lichaamssamenstelling en de risicofactoren voor cardio-metabole gezondheid (2). Jonge kinderen lopen gelukkig nog niet zo veel risico op dit soort aandoeningen, maar we kunnen wel kijken naar variaties in deze risicofactoren die voorspellend zijn voor later risico op cardio-metabole ziekten. Wat wij gezien hebben, is dat een verhoogde koolhydraatinname niet geassocieerd is met een hogere BMI wanneer de energie-inname gelijk bleef en ook niet met verschillen in vet- of vetvrije massa”, weet Voortman.
“Voor mono- en disachariden zagen we wel dat een hogere inname ervan geassocieerd was met hogere gehaltes triglyceriden in het bloed en lagere concentraties HDL-cholesterol, wanneer deze gecombineerd werd met een lagere inname van andere macronutriënten”, gaat ze verder. “Dat ging vooral op als de verhoging van mono- en disachariden ten koste ging van de inname van polysachariden of vet. De verlaging van het HDL-cholesterol is in lijn met eerdere studies in volwassenen.”
“Wat specifiek bij jonge kinderen in eerdere onderzoeken al geassocieerd is met meer lichaamsvet (dus risico op overgewicht en obesitas), is een grotere inname van dierlijke eiwitten. Met die wetenschap wordt ook al wel wat gedaan. In de melkvoeding voor jonge kinderen wordt er bijvoorbeeld al op toegezien dat het eiwitgehalte niet te hoog is. Natuurlijk is te weinig eiwit ook niet goed, het is belangrijk voor de groei, maar een teveel in de eerste levensjaren lijkt de vorming van lichaamsvet te stimuleren. Dit mechanisme zagen we ook in onze studie terug: als kinderen op 1-jarige leeftijd meer dierlijk eiwit aten ten koste van koolhydraten of vetten, vormden ze meer lichaamsvet.”
Vervolg
“Het is natuurlijk heel interessant om in het cohort van de Generation R Studie te kijken of de kinderen op latere leeftijd bijvoorbeeld hart- en vaatziekten ontwikkelen en wat daar de risicofactoren voor zijn geweest op jongere leeftijd. Dus of je, als deze kinderen eenmaal volwassen zijn, iets in het jonge leven kunt ontdekken wat daar voorspellend voor was. Dat is heel belangrijk voor vroege preventie. Waarom ontwikkelt de één een hoger risicoprofiel dan de ander? Wat betekent dat voor de richtlijnen voor verschillende leeftijdsgroepen?”
Voortman besluit: “Uit ons onderzoek blijkt dat, ook als het over koolhydraten gaat, de effecten van voeding afhankelijk zijn van de macronutriëntsamenstelling van het hele voedingspatroon. Het is essentieel dat het belang van substitutie doorvertaald wordt in zowel onderzoek als de richtlijnen voor een gezonde voeding. Je wilt immers niet alleen vertellen van welke macronutriënten je minder moet eten, je wilt ook overbrengen wat je daar dan voor in de plaats moet nemen.”
Disclaimer
De Generation R Studie en de Rotterdam Studie worden mogelijk gemaakt door financiële steun van onder meer het Erasmus MC, Erasmus UR en ZonMw. Kenniscentrum suiker & voeding heeft financieel bijgedragen aan de twee hierboven beschreven onderzoeken naar macronutriënten. De financiers waren niet betrokken bij de onderzoeksopzet, verzameling, analyse en interpretatie van de gegevens of het schrijven van de manuscripten.
Referenties
Voortman T, Chen Z, Girschik C, Kavousi M, Franco OH, Braun KVE. Associations between macronutrient intake and coronary heart Q5 disease (CHD): The Rotterdam Study. Elsevier Clinical Nutrition, 2021 (proofread).
Nguyen AN, Santos S, Braun KVE & Voortman T. Carbohydrate Intake in Early Childhood and Body Composition and Metabolic Health: Results from the Generation R Study. Nutrients. 2020;12(7). Doi: https://doi.org/10.3390/nu12071940